Op reis

‘Ik ga op reis,’ zei de krekel, ‘ik ga weg.’
‘Oh,’ zei de egel, ‘dat wist ik niet.’
‘Het moet,’ zei de krekel, ‘hier is niets.’
Hij schudde zijn hoofd en zuchtte.
‘Zullen we dan eerst beukenpasta eten?’ zei de egel, en hij ging ijverig aan de gang.
De krekel knikte.
Na het eten zei de krekel: ‘Poeh, dat was wel een pasta-tje! Nou doei hoor.’
‘Maar wil je geen notenkoffie,’ zei de egel, ‘helemaal geen moeite.’
Hij rommelde onder de bladeren, zijn snuit was af en toe te zien en het ging er heerlijk ruiken.
Ze dronken notenkoffie en de egel had ook zelfgebakken appeltaart, en de zon ging bijna onder.
‘Welaan,’ zei de krekel en hij stond plotseling op, ‘dan moest ik maar.’
‘Ik heb nog iets,’ zei de egel, en hij gaf de krekel een kruikje bessensap: ‘Komt dat uit?’
‘De krekel twijfelde: ‘Goed vol?’
De egel knikte en vroeg: ’Wist je toevallig al wanneer je terug kwam?’
‘Nee,’ zei de krekel, ‘want de wereld is zo groot. Als ik verdwaal.’
‘Klopt,’ zei de egel, ‘Dan ben je volledig zoek! Wil je alles gaan zien?’
‘Alles.’
‘Dat is knap. Kan dat in je hoofd?’ zei de egel.
‘Wordt proppen,’ zei de krekel en hij aarzelde even, ‘Maar hier is niks voor in mijn hoofd.’
‘Ja,’ zei de egel, ‘wat is hier nou.’
‘Ik moet wel weg,’ zei de krekel, en hij koos het bospad: ‘Hoi he.’
De egel zwaaide hem na en riep: ‘Veel plezier. In de wereld!’
De schouders van de krekel werden zwaar, zijn ogen glansden.
Er was nog zoveel wereld die hij niet kende, daar voor hem.
Hij durfde niet om te kijken.