De egel gaf een feest omdat ze ging verhuizen naar een ander bos. Dat was altijd al een droom geweest en nu ging het gebeuren. Iedereen was uitgenodigd.
De veldmuis kwam en de neushoorn en de krekel en de kraai en de mier en de eekhoorn. De bevers zorgden voor de bever-boogiewoogie en de olifant drumde met zijn slurf op alles om hem heen. Voor de zekerheid hadden ze de taarten bij hem weggehaald. Het was een super feest en iedereen ging uit zijn dak, en op het eind van de avond bedankten ze de egel.
‘Leuk feest Eeg!’ zei de mier ‘Wanneer zien we je weer?’
‘Ja,’ zei de sprinkhaan, ‘Top. Wanneer?’
De egel knipoogde naar de boktor die juist om de hoek verdween, en zei: ‘Nooit.’
Op de een of andere manier hoorde iedereen het en werd stil.
De sprinkhaan twijfelde: ‘Dus morgen zie ik je niet?’
‘Weg is weg,’ zei de egel, ‘morgen ben ik weg.’
Ze gingen zitten en keken de egel aan.
‘Gut,’ zei de mier, ‘dat moet even landen.’
Ze pakten er een laatste suikerstengel bij en knabbelden er afwezig op.
‘We zien je dus nooit meer,’ zei de veldmuis.
‘Nooit…’ zei de egel.
‘Nooit, nooit…’ mompelde de mier, en ineens sprong hij op: ‘we moeten meten hoe lang nooit is.’
Hij ging meten en kwam niet meer terug.
‘Nooit is onmogelijk,’ zei de kraai, ‘onmogelijk te meten.’
De uil kuchte, wachtte even en zei: ‘Ik ga iets belangrijks zeggen.’
‘Dan ga ik poepen!’ zei de neushoorn.
Die twee kunnen duidelijk niet goed met elkaar.
De uil vervolgde: ‘Ik denk dat Nooit een woord is voor iets dat niet bestaat.’
‘Niet bestaat?’ vroeg de veldmuis, ‘wat is dat?’
‘Iemand heeft een woord bedacht dat zweeft en nergens bij hoort,’ zei de uil, ‘het bestaat alleen als woord.’
‘Wat een lul!’ zei de neushoorn en de bever knikte en zei: ‘Welke wijsneus zou zo’n woord hebben bedacht, dat nergens op slaat? Die heeft iets uit te leggen.’
De uil kleurde.