De neushoorn en de olifant stonden naast elkaar in de schaduw van wat bomen uit te rusten. De zon brandde aan de hemel en de steppe voor hen was dor en bruin.
‘Ik had gisteren bij jou op bezoek willen komen,’ zei de olifant, ‘had dat gekund?’
‘Nee,’ zei de neushoorn, ‘ik had dan willen zwemmen.’
‘Vanochtend had ik ook willen komen,’ zei de olifant, maar de neushoorn schudde zijn hoofd: ‘Toen had ik willen uitslapen.’
Het was even stil want er was nogal wat gezegd om over na te denken.
‘Wat kun je veel met zo’n leven doen, he!,’ zei de olifant.
‘Verdomd veel,’ zei de neushoorn, en hij kauwde op een grasspriet en hij keek in de verte, zonder iets te zien.
‘Ik had naar de overkant gekund,’ zei de olifant.
‘Makkelijk,’ zei de neushoorn, die de overkant niet kon ontdekken.
‘Als kudde,’ zei de olifant.
‘Logisch,’ zei de neushoorn.
‘En jij?’ vroeg de olifant.
‘Ik?’
‘Ja jij?’
De neushoorn voelde zich wat ongemakkelijk, en zei: ‘Ik had talen willen doen.’
‘Kwam er iets tussen?’ vroeg de olifant.
‘Een relatie,’ zei de neushoorn. Hij was opgelucht met die vondst, en vulde aan: ‘Heftig!’
‘Zo!’ zei de olifant, ‘Ik had een kudde gewild. Bij wijze van relatie.’
De olifant droomde al lang van een kudde, gaf de neushoorn speels een por tussen zijn schouderbladen en een knipoog.
Toen ontdekten ze ver weg een kudde olifanten die steeds dichterbij kwam, met een jonge stier voorop die met zijn oren klapperde en loeide en zijn slurf uitdagend in de lucht in stak. De neushoorn keek met een schuin hoofd naar de olifant naast hem, vanwege de kans.
Maar de olifant naast hem was weggelopen, stond verderop achter een boom te wachten totdat de kudde voorbij was en zei daarna: ‘Ga eerst talen doen.’