‘Dat is voor jou!’ zei de meikever, en hij gaf het doodgravertje een mooi stuk Humeur, nog helemaal goed.
Daar had i veel van binnen gekregen. Het doodgravertje had nog nooit van stukken Goed Humeur gehoord, maar wilde niet onbeleefd zijn.
‘Dank je wel, meikever, ik leg het wel even in deze doodskist. Blijft het lang goed?’
‘Bij mij de hele maand.’
‘Netjes. Waar heb je het vandaan?’
‘Het is aangespoeld, meegekomen met de warme golfstroom, en toen uit de golf gevlogen.’
Het doodgravertje aarzelde, maar de meikever benadrukte: ‘Een keertje uit de golf vliegen maakt voor Goed Humeur niet uit.’
Het doodgravertje wist niet precies of hij er beroepsmatig iets aan had (persoonlijk had hij meer interesse in een flink stuk Verdriet), maar hij was toch nieuwsgierig geworden.
En tot zijn verrassing zag het doodgravertje dat de wandelende tak, die morsdood in de kist lag opgebaard naast het Goede Humeur, een grijns op zijn gezicht had gekregen. Sterk spul. Het doodgravertje gaf daarop een schop tegen de kist, om the kijken wat er zou gebeuren, maar de grijns bleef.
Wat zou hij er mee kunnen doen? In ieder geval kon het Goede Humeur niet in een doodskist blijven liggen, want de planken gingen al groeien en kregen weer blaadjes, en in de kisten ernaast lagen drie dode muizen te grinniken om binnenpretjes. Goed Humeur was blijkbaar besmettelijk.
Uiteindelijk besloot het doodgravertje dat hij het Goede Humeur het beste kon vermalen tot hele kleine snuifjes, om bij de rekening te doen voor zijn klanten. Zij konden op dat moment wel iets gebruiken.