geschriften

Vragen

De tor was die ochtend wakker geworden met een aantal vragen in zijn hoofd. Hij vroeg zich af waarom het gras zo kietelde, waarom de lucht om hem heen zuchtte en waarom de wind hem steeds omver waaide.
Naast hem lag een eikel die uit een boom gevallen was, en zij raakten al snel in gesprek.
‘Die vragen van jou,’ zei de eikel, ‘die komen omdat alles een verband heeft,’ en hij keek omhoog naar het snel veranderende wolkendek.
De tor keek ook omhoog en zei: ’Precies.’
Maar vragen in zijn hoofd groeiden.
‘Waarom ben ik maar zo’n kleine tor en jij zo’n grote eikel?’ vroeg hij, ‘of op de eikel af: waarom zijn er zulke grote eikels überhaupt?’
De eikel ging er heel wijs niet op in.
Er sprong een krekel langs op zoek naar het voorjaar en de holenmuis sloot alle holen af en was vertrokken.
‘Het is niet anders,’ zei de eikel tenslotte, en hij gaapte en ging lekker liggen met het plan een boom te worden na de herfst. De tor zag wolken overwaaien op weg naar niets en hoorde ganzen gakken en hij klom op een grasspriet om uit te vinden waar de zon gebleven was.
Er was geen beginnen aan, alles veranderde, gek werd hij ervan.
Toen blies de wind met grote vlagen door de bomen, takken zwiepten en eikels vielen bij bosjes naar beneden.
Verlamd door wat hij zag vroeg de tor zich hardop af: ‘En waarom zijn er dan toch zo veel eikels en zo weinig torren?’
Waarna een eikel van boven uit de boom met zijn punt naar beneden dwars door de tor heen spietste.
Die laatste vraag echo-de nog na.
Maar geen eikel zat ermee.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *