De winkel

De winkel van de specht was kort daarvoor geopend, onder de beuk, pal aan het grote bospad. De dieren kwamen er langs, wanneer ze iets gingen drinken in de beek. De ooievaar was vaste klant.
‘Ik ben op zoek naar iets bijzonders voor m’n werk,’ zei ze al prikkend in een stapel rokken, ‘Niet te kort hoor.’
‘Oh, u kan het hebben,’ zei de specht en dat vond de ooievaar zelf eigenlijk ook.
De bruine beer ijsbeerde voor de toonbank en vroeg naar oorwarmers van geitenbont, en de mol wilde een zonnebril van Armani voor een vriendin waarmee hij op vakantie ging.
‘Wat vindt u, kan het?’ vroeg de ooievaar. Ze had een rok aangetrokken met een split tot op haar billen.
‘Beeldig,’ zei de specht, ‘ Net niet té.’
‘Wat voor geiten waren dat?’ vroeg de beer, wijzend op een oorwarmer van geitenbont.
‘Hele lekkere,’ antwoordde de specht met een knipoog, en zij gooide de ooievaar een jurk toe met een decolleté tot op de navel: ‘Net iets voor jou, meid.’
‘Ray-Ban mag ook,’ zei de mol, en hij stak een sigaartje op.
De neushoorn kwam binnen en vroeg naar laarzen voor een nieuw project in het moeras.
‘Ik heb kleine voetjes,’ zei hij met een hoofd zo rood als een biet.
De specht legde de duurste Armani zonnebril op de toonbank voor de mol, nam de maat op van de neushoorn en groette de slang die aarzelend naar binnen keek voor iets voor een gala. Geen slangenleer!
De ooievaar, die toch maar alles nam, wilde afrekenen bij de specht, maar haar creditcard blokkeerde. De specht was onverbiddelijk: ‘Lieve schat, de volgende maand ben jij de eerste!’
Met opgeheven hoofd stapte de ooievaar de winkel uit. Poeh, de specht kon er in stikken!