De muis had elke dag zoveel bijzondere gedachten in zijn hoofd, dat hij met een dagboek begon om ze goed te kunnen bekijken nadat ze gedacht waren.
‘Lief dagboek’ begon hij, ‘wat is alles toch bijzonder!’
En de volgende dag vervolgde hij: ‘Ikzelf ben net zo bijzonder als alles.’
En even later: ‘Begrijp je?’
Voor de zekerheid legde hij uit: ‘Want, waarom gaat de zon op? Voor mij. Waarom vallen er beukenootjes uit de beukenboom? Voor mij. Waarom geven de sterren licht? Voor mij. Dus het meest bijzondere van alles dat is mij.’
Hij las dit steeds opnieuw en schreef: ‘Graag bevestigen, lief dagboek. Kort mag. PS: Trouwens, iedereen weet het al.’
De volgende dag las hij: ‘Ja, klopt. (Je dagboek).’
De muis piepte van opluchting en ging door: ‘Het allerbijzonderste is dat ik sympathiek blijf.’ Waarna hij toevoegde: ‘Krankzinnig knap!’
Daarna klapte hij zijn dagboek dicht. Als er nog meer gedachten kwamen waren ze te laat. Maar hij verwachtte het niet.
Enige tijd later kwam de muis de vos tegen en hij vroeg of de vos iets aan hem zag.
‘Nee,’, zei de vos.
‘Zie je niet hoe bijzonder ik ben,’, zei de muis en hij poetste zijn snuit, stak deze recht omhoog richting zon, schommelde licht met zijn heupen en deed zijn ogen dicht in tranche.
De vos dacht eerst aan teveel zon op het hoofd van de muis, kreeg daarna bijzonder veel trek en at de muis in drie happen op.
Maar hij proefde niets bijzonders.